Lief Dagboek – Hendrik de Hengst (aka Stardust)
Vrijdag 15 februari
Gisteren voor Valentijnsdag extra geborsteld door de manegemeisjes. Aangenaam, al heb ik het idee dat er nog iets anders aan de hand is. Men borstelt mij met een bepaalde blik in de ogen, weemoed zou ik het noemen, of medelijden. Ik krijg extra appeltjes en klopjes op mijn flank, en wanneer ik in mijn box sta komt er soms iemand binnen die ik geruime tijd niet heb gezien, die mij met een moeilijke blik in de ogen een winterwortel aanreikt. Ik kom er nog wel achter wat er gaande is. Mijn knie doet overigens nog steeds onaangenaam veel pijn.
Zaterdag 16 februari
Gisterenochtend werd ik wederom bezocht door de man in zijn witte jas. Weer een appeltje ontvangen. Ik loop nog altijd kreupel, mijn oude knieën willen niet meer, zelf niet als hij ze heeft bevoeld, beklopt en bewreven. De jas kijkt elk bezoek zorgelijker naar me. Aan het einde van de ochtend heeft men mij in de weide gezet. Ik geniet van de frisse lucht, doch draven is er niet meer bij.
Maandag 18 februari
Gisteren hele dag in de weide gestaan, wortels, appeltjes en schouderklopjes ontvangen en een alleraardigst gesprek gevoerd met Butterfly en Passion en vanaf het belendende perceel Bertha 2, die ook een bescheiden bekje paards spreekt. Nu ik mijn krachten voel afnemen denk ik veel na over wat er hierna is. Het zou zo mooi zijn om, net als Bertha 2, na mijn dood iets te kunnen betekenen. Bertha liep wat te pochen. “Op jullie wordt enkel gereden. Ik geef eerst mijn hele leven melk en kalfjes, en na mijn dood kom ik waarschijnlijk bij het beste biefstukrestaurant van heel Amsterdam terecht!” Butterfly, Passion en ik zouden dat ook wel willen. Moet je je voorstellen, het béste biefstukrestaurant van heel Amsterdam! Wij kunnen daar alleen maar van dromen.
Dinsdag 19 februari
Gisterenavond weer in mijn box gezet. Op dit vroege uur heerst er hier een zeldzame drukte in de stallen. Even verderop, buiten, staat een trailer aangekoppeld en wel, open, klaar voor een passagier. Ik heb het vermoeden dat ik dat ga zijn. Men drentelt hier rond met betraande wangen, men geeft mij schouderklopjes en appeltjes. Ik weet niet goed wat er gaande is, al hoop ik dat ik ergens naar toe ga waar men mij van de pijn in mijn gehavende knie zal verlossen. Ik zie het met vertrouwen tegemoet.