Polderman heeft iets gelezen -Drugs in het Derde Rijk, Norman Ohler
Ik heb een zwak voor lectuur over de wat minder frisse types uit de geschiedenis, maar mijn verstrooidheid vormt hierbij vaak een hindernis, zo niet een onneembare barricade. De types zijn het probleem niet, het gaat mis bij het onderdeel geschiedenis. In tegenstelling tot kennissen die elk Europees ruzietje van weleer op zowel chronologische als alfabetische volgorde kunnen opmurmelen (heen én terug), kom ik op gewapende conflictengebied niet veel verder dan wat basisinformatie over Tweede Wereldoorlog. Dat geeft helemaal niks, ik weet weer andere dingen, het is alleen jammer wanneer ik bijvoorbeeld de in een bui van zelfoverschatting aangeschafte biografie van Jozef Stalin wil lezen, die de omvang heeft van een flinke broodrooster en barst van de mij onbekende buitengewoon historische momenten. Zes keer ben ik nu blijven steken op ongeveer het zelfde punt, ergens vóórdat Jozefs kwaadaardigheid duidelijk en wel de kop opsteekt. In mijn hoofdstuk is hij nog een weerman die hobbymatig citroenen kweekt en dol is op drinkspelletjes. Hij is, kortom, nog iemand met wie ik me identificeren kan: ook ik houd van drankspelletjes, en sinds mijn geliefde vorig jaar na een bezoek aan de Praxis met een citroenboompje thuiskwam kun je mij eventueel beschouwen als hobbymatig citroenenkweker.
De rest van de biografie is voor iemand met gaten in zijn sovjetkennis niet om dóór de komen, dus vooralsnog zit Stalin bij zijn datsja met een limoncello naar de lucht te koekeloeren. ‘Alle verhalen eindigen gelukkig, als je maar op tijd stopt’, schreef Annie M.G. Schmidt al in de week voordat ze stierf.
Zulke non-fictie moet dus onwaarschijnlijk toegankelijk zijn wil ik de draad niet direct kwijtraken, ik was dan ook verheugd dat ‘Drugs in het Derde Rijk’ aan die wens voldoet.
Schrijver Norman Ohler schetst hierin een smeuiig beeld van drugsgebruik bij het Duitse leger. Methamfetamine was rond de dertiger jaren in pilvorm vrij verkrijgbaar onder de naam Pervitin, (en in bonbonvorm voor huisvrouwen, aangeprezen met de vrolijke leus ‘Hildebrand Pralinen erfreuen immer’) en hoorde bij de vaste uitrusting van de Wehrmacht, die dus met een paar Pervitinnetjes achter de kiezen als een horde kwaadaardige Durecellkonijnen grenzen over denderde. Hitler wordt beschreven als iemand die door zijn lijfarts Theodoor Morell -die altijd in de weg loopt en bij gebrek aan een uniform zelf maar een pakje in elkaar knutselde- met extreme lapmiddelen, van hormoonpreparaat tot methamfetamine en coke, op de been gehouden wordt. Zo wordt de Fuhrer een junk (‘polytoxicomanisch’, aldus Ohler), die onder invloed de krankzinnigste bevelen geeft aan zijn met methamfetamine volgepompte leger. Het maakt vast een akelig mens van mij, maar deze absurde slapstick from hell heeft wat mij betreft een enorm hoge amusementswaarde.
Maar ergens na pagina 250 worden veertienjarige jongens volgestopt met coke en per mini-onderzeeer de dood ingejaagd, komen de concentratiekampen aan bod en dan krijgen die arme zes kindertjes van Goebbels ook nog eens een dodelijke blauwzuurpil van hun moeder.
Hoewel ik het aan had kunnen zien komen (je hoort wel vaker onaangename dingen over WO2) overvalt de ellende me toch een beetje.
Dan blijkt dit tóch weer zo’n boek te zijn dat ik na hoofdstuk drie weg had moeten leggen. Hoe toegankelijk het ook is.
Verschenen in De Volkskrant, 20 juli 2019