Polderman heeft iets gelezen- Hermann Hesse, Knulp
In een heerlijk antiquariaat in Alkmaar vond ik tussen de wankele stapels, uitpuilende kasten en volle dozen een dun boekje van Hermann Hesse. ‘Knulp’ heet het. Ik ben een enorme liefhebber van Hesse, al heb ik nooit een roman van hem gelezen omdat ik (waarschijnlijk onterecht) de indruk heb dat die nogal esoterisch zijn. Maar van zijn verhalen houd ik, dus kwam het goed uit dat ‘Knulp’ uit drie verhalen bestaat.
Knulp is een vrolijke, knappe en goedgemanierde vrijbuiter die van herberg naar vriend naar kennis zwerft. Hij verdraait en manipuleert de boel regelmatig voor zijn eigen gewin, en toch wordt hij, door zijn kennissenkring en door mij enorm sympathiek gevonden.
Toen Knulp voor het eerst verscheen, in 1915, was het volgens het voorwoordje in mijn herdruk ‘in dat donkere oorlogsjaar een lichtbaken van de beste Duitse zwerversromantiek’. Noem me makkelijk, maar ik heb geen wereldoorlog nodig om dit een heerlijk boek te vinden. Er wordt een aangenaam kalme wereld beschreven die men vrijwel uitsluitend te voet bereist; het volgende stadje ligt altijd op minstens vijf dagen lopen, of dichterbij per rijtuig (waarover alleen de dokter en de burgemeester beschikken). Overal zijn noeste ambachtslieden: er komen touwslagers voorbij, zeemlooiers, steenhouwers en smeden. Er zijn krakende zoldertjes waar een bed voor de knecht staat en waar de wind omheen fluit en in het weekend zit men in het schijnsel van de olielamp met een pot bier en een stuk leverworst.
En dan de taal! Lekker uitgebreid en zintuiglijk beschrijft Hesse, in precíes de juiste woorden, wat er te zien, horen en ruiken is. Moet u nou toch lezen:
“Een heldere dag in oktober; de lichte, zondoorstraalde lucht werd in beweging gebracht door speelse korte windvlagen, uit velden en tuinen zweefden dunne, weifelende slierten lichtblauwe rook van herfstvuren omhoog en vervulden de klaarte van het landschap met de scherpe, zoete geur van verbrand onkruid en groene takken. In de dorpstuintjes bloeide de dronken kleurenpracht van asters, late, bleke rozen en dahlia’s, en hier en daar laaiden in de heggen nog wat vurige kapucijnerbloesems op uit de reeds matte, vaalwitte glans der klimplanten.”
Wie heeft er nog films nodig als een schrijver deze beelden in je hoofd kan afspelen? En dat meer dan honderd jaar nadat het is opgeschreven. Wanneer ik zo’n fragment lees verlang ik onmiddellijk naar de herfst, en om dan met rode wangen een wandeling te maken in een landelijke omgeving, ergens waar je ver kunt kijken. Misschien kom ik zelfs wel een touwslager tegen, maar vast staat dat de tocht eindigt in een herberg. Bij een haard, met een pot bier. En misschien toch maar eens met een roman van Hesse.
Verschenen in De Volkskrant van 17 augustus 2019.