Polderman heeft iets gelezen- Walden, Henry David Thoreau
Lang voordat Marie Kondo mensen hielp hun overbodige huisraad weg te flikkeren, in een tijd waarin het eerste nummer van het tijdschrift Flow nog moest verschijnen en er in geen velden of wegen -laat staan in buurthuizen- een cursus mindfulness kon worden gevolgd, bouwde Henry David Thoreau zijn eigen tiny house naast de Walden-vijver in de bossen van Massachusetts. De filosoof leefde er van 1845 tot 1846 met alleen de hoognodige bezittingen, zonder overbodige luxe. Het doel was, kort gezegd, zo puur en aandachtig mogelijk te leven. Mindful, zouden we het nu noemen. En daarover schreef hij Walden.
Het boek schijnt de bijbel te zijn van de hedendaagse tiny house-bewoners, een bevolkingsgroep die ik gadesla met een mengeling van bewondering, verbazing, medelijden en leedvermaak. Want consuminderen is natuurlijk lovenswaardig en nodig, en een overzichtelijk huis werkt vast kalmerend, maar dat de prullaria uit het verleden, volgepropte boekenkasten en alles wat altijd handig is voor je weet maar nooit moeten worden verruild voor één zilverkleurig ultraplat laptopje vind ik zo armetierig. Ik vind het heerlijk dat ik nu en dan in mijn schoolagenda van Havo 3 kan bladeren. Wat de een overbodige ballast noemt is voor de ander een herinneringenopwekker. Afijn. Thoreau was niet in het bezit van een laptop, en al helemaal niet van een schoolagenda uit Havo 3, maar wel van een visie en het lef die in de praktijk te brengen.
Zijn ideeen zijn wonderlijk eigentijds. Thoreau ageert tegen mensen die werken om steeds maar meer onnodige troep te kopen, iets wat blijkbaar in 1852 ook al op grote schaal gebeurde. Verder heeft hij het over moderne onnodigheden -in zijn geval stoomtrein en telegraafpaal- die ons afleiden van persoonlijke ontwikkeling, verdieping en werkelijke aandacht. Hij veegt kordaat de vloer aan met de waan van de dag, en pleit voor matigheid en vooral autonomie. Ondertussen beschrijft hij hoe hij zijn huisje bouwt en zijn bonen zaait en onderhoudt, hoe hij vist en verzamelt in het woud dat hem omringt, hoe hij vrienden ontvangt in zijn huisje en hoe de seizoenen verstrijken. Als er eens een dier aan zijn bonen heeft geknabbeld incasseert Thoreau dat en accepteert het, en zo is hij ontiegelijk tevreden met zijn eenvoudige leven.
Walden laat zien dat de idealisten van 1852 met dezelfde problemen bezig waren als die van nu en ze óók zagen als typische nare bijverschijnselen van hun moderne tijd. Zeker zijn vlammende slotpleidooi, voor het kiezen van een eigen richting is geestig, inspirerend en nog altijd fris en bruikbaar. Maar laat hem geen luchtbel in het water van de Walden-vijver ontdekken, want dan volgt een oeverloos en oervervelend betoog over allerlei soorten bellen die hij in verschillende hoedanigheden van water zag, in diverse seizoenen, en de associaties die die bellen opriepen. En dat pagina’s lang. Het is een lezenswaardig boek, maar wat die uitweidingen betreft was een redacteur geen overbodige luxe geweest. Thoreau vond dus van wel.
Verschenen in De Volkskrant, 31 augustus 2019.